psalm inleiding van de week

Psalm 31

Kees Waaijman leidt de psalm in.

1     Voor de verduurder.
0     Deun.
0     Van David.

2     In Jou, Wezer, schuil ik,
0     niet wil ik mij schamen voor eeuwig,
0     in jouw bewaring laat mij ontglippen.
3     Neig naar mij jouw oor,
0     red mij snel.
0     Wees mij tot rots van mijn verweer,
0     tot burchthuis van mijn bevrijding.
4     Ja, mijn klif en mijn burcht ben Jij
0     en omwille van jouw naam leid Jij mij en loods Jij mij.
5     Trek Jij mij uit het net dat zij mij verstopten,
0     ja, Jij bent mijn wering.
6     In jouw hand kommer ik mijn tocht,
0     Jij koopt mij af, Wezer, Machtige hecht.
7     Ik schuw wie bij waanlucht waken
0     en ik veilig mij bij Wezer.
8     Juichen zal ik en mij verheugen in jouw gunst,
0     Jij die mijn gebogenheid ziet,
0     de benauwingen van mijn ziel voelt
9     en mij niet in de hand van de vijand sluit,
0     mijn voet in de breedte stelt.
10   Begenadig mij, Wezer, ja, benauwd ben ik,
0     flets van grieving mijn ogen, mijn ziel en mijn buik.
11   Ja, mijn leven eindt in droefheid
0     en mijn jaren in klagen.
0     In verwringing struikelt mijn kracht
0     en flets is mijn gebeente.
12   Voor al mijn benauwers wees ik hoon
0     en voor mij omwonenden uitermate
0     en beving voor wie mij voelen,
0     wie mij buiten zien waggelen weg van mij.
13   Vergeten als een dode uit het hart
0     wees ik als een sneuvelend vat.
14   Ja, ik hoor het gefluister van velen,
0     vreselijk mij omringend.
0     Wijl zij vemen tegen mij bijeen,
0     zijn zij van plan mijn ziel te nemen.
15   En ik veilig mij bij Jou, Wezer,
0     ik zeg: ‘Mijn Machtige Jij.’
16   In jouw hand zijn mijn tijden,
0     red mij uit de hand van mijn vijand en mijn vervolger.
17   Laat lichten jouw gelaat over jouw knecht,
0     bevrijd mij in jouw gunst.
18   Wezer, niet wil ik mij schamen,
0     ja, ik roep Jou.
0     Schamen zich de doemenden,
0     verstillen in de woestenij,
19   verstommen lippen die bedriegen,
0     sprekend over een bewarende,
0     verwrikt van trotse verguizing.
20   Hoe veel jouw goed
0     dat Jij koestert voor wie Jou schromen,
0     Jij wrocht voor wie schuilen in Jou
0     aardelingzonen beduidend.
21   Jij verbergt ze in het verborgene van jouw gelaat
0     bij de bende van mannen,
0     Jij koestert ze in de hut
0     bij de strijd van tongen.
22   Gezegend Wezer,
0     ja, zonderbaar is mij zijn gunst in een benarde stad.
23   En ik in mijn deinzen zei:
0     ‘Weggehakt ben ik uit jouw ogen beduidend.’
0     Maar Jij hoorde mijn vergenadigende stem
0     in mijn kreunen om Jou.
24   Verknocht je met Wezer, al zijn gunstelingen,
0     Wezer die de hechten behoedt
0     en overigens vernoegt wie trots maakt.
25   Stevig je en stoer zij jullie hart,
0     al wie Wezer  wachten.